Ap Dijksterhuis legt uit: je neemt meestal geen bewuste beslissingen

Raak jij wel eens gefrustreerd door gedrag van anderen? Een collega die afspraken niet nakomt, een klant die klaagt terwijl jij hard je best doet om te helpen of een cliënt die jouw advies tegen beter weten in negeert?

Veel maatschappelijke uitdagingen kun je herleiden naar menselijk gedrag. De populariteit van gedragsverandering is de afgelopen jaren dan ook flink gegroeid, zowel binnen de overheid als het bedrijfsleven. De resultaten van deze nieuwe initiatieven zijn echter gemengd: ze mislukken regelmatig.

Een belangrijke reden is dat mensen vooral aandacht hebben voor de nieuwste beïnvloedingstechnieken en best practices en minder voor het begrijpen van gedrag. Waarom vertoont de doelgroep probleemgedrag?

Dit inzicht zorgt ervoor dat je beter weet welke aanpak je wanneer moet inzetten: de heilige graal van gedragsverandering.

Het volgende fragment uit het boek ‘Het slimme onbewuste‘ van Ap geeft inzicht in het ontstaan van gedrag. Heeft wat we zien bijvoorbeeld invloed op wat we doen? En is ons gedrag altijd het gevolg van een bewuste keuze?

Veel leesplezier!

Fragment, p.160 – 169, uit Het slimme onbewuste (2007) van Ap Dijksterhuis.


 Onze rommelige hersenen

The human brain itself is essentially a reptilian weenie wrapped in neocortical bun.

Daniel Gilbert

Om de grote rol van onbewuste processen in menselijk gedrag goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om te weten hoe mensen zijn ontstaan. Hoe zag onze evolutionaire geschiedenis eruit? Of meer in het algemeen, hoe werkt evolutie? De meeste mensen hebben wel een soort algemeen beeld, vaak met als basis het bekende credo ‘survival of the fittest’. Toch zijn er nogal wat misverstanden. Ik wil er kort twee aan de kaak stellen, omdat ze heel direct te maken hebben met menselijk gedrag.

Het eerste misverstand heeft te maken met het idee dat er een weloverwogen ‘plan’ achter de menselijke evolutie zit. Ik bedoel hier niet mee dat vrij veel mensen geloven dat we door God zijn ontworpen (samen met andere dieren en planten, binnen een week!). Vanuit wetenschappelijk perspectief is zo’n idee ridicuul. Maar zelfs los van zulke religieuze dwaalsporen denken veel mensen dat de menselijke evolutie betrekkelijk gelijkmatig is verlopen, en langzaam maar zeker in de richting gaat van een steeds ‘beter’ resultaat.

Zo simpel is het niet. In feite is de mens in haar huidige vorm voor een groot deel gebaseerd op toevalligheden. Tijdens de evolutie ontstaan er continue mutaties (dat wil zeggen ‘afwijkingen’, zoals een nieuwe haarkleur) en soms blijkt zo’n mutatie goed van pas te komen, in die zin dat individuen met zo’n mutatie een voordeel hebben boven individuen zonder die mutatie. Op zo’n manier verandert een soort of ontstaat er een nieuwe soort. Het betekent niet per definitie dat zo’n mutatie de soort beter maakt. Het betekent alleen dat onder bepaalde omstandigheden die toen heersten (maar niet noodzakelijkerwijs onder andere omstandigheden) zo’n mutatie voordeel had. Daar komt bij dat de omstandigheden soms ook veranderen. Het klimaat verandert regelmatig en er slaat wel eens een meteoriet in de aarde en dit kan heftige gevolgen hebben. Door zo’n verandering kan een bepaalde tot dan toe futiele eigenschap ineens heel belangrijk worden om te overleven. En voilà, zo’n eigenschap wordt een vast onderdeel van de soort. Dit heeft niets met planning te maken, veel van de evolutie, hoe mooi het ook is, berust gewoon op toeval.

Deze kennis heeft belangrijke consequenties voor de psychologie. Net als de menselijke soort in het algemeen zijn de menselijke hersenen niet netjes ontworpen. Het is geen geordend geheel. Eigenlijk is het een rommeltje. We begonnen heel primitief en in de loop van de evolutie zijn er keer op keer allerlei nieuwe modules aan toegevoegd. We kregen ledematen, we kregen ogen die bepaalde kleuren konden zien en op een gegeven moment kregen we een module in de hersenen die ervoor zorgde dat we taal konden gebruiken. Laatst was ik er getuige van hoe een groep kleine kinderen een schilderij maakte. Er hing een enorm doek aan de muur en er waren emmers met verf en kwasten. Deze kinderen, het waren er ongeveer twintig, mochten gewoon doen waar ze zin in hadden. Je kunt je voorstellen wat er gebeurde, het werd een gezellige, ongecoördineerde bende. Sommige kinderen gebruikten de kwasten, andere gingen vingerverven, twee meisjes gingen in de verf staan en drukten hun voeten tegen het doek, en een jongetje kon al snel de verleiding niet weerstaan om van enige afstand handenvol verf tegelijk naar het doek te gooien.

Zo moet de menselijke evolutie ook ongeveer gegaan zijn. Je kunt de hersenen niet vergelijken met het geplande en netjes ontworpen werk van sommige kunstenaars. Het lijkt veel meer op het resultaat van een groep rotzooiende kinderen. Bedenk wel dat het feit dat soorten zich op een wat rommelige, hink-stap-sprongachtige manier ontwikkeld hebben, niet betekent dat het resultaat niet goed is. Denk even terug aan mutaties. In feite kun je mutaties zien als willekeurige probeersels. Er zijn er veel tegelijk en er is maar een heel klein gedeelte dat beklijft. Onder druk van de omstandigheden overleven maar heel weinig nieuwe eigenschappen. De rest wordt door de omstandigheden ‘gewogen en te licht bevonden’. Het mag dus zo zijn dat mensen (en andere soorten) bestaan uit willekeurig begonnen mutaties, we bestaan wel uit dat hele kleine gedeelte (veel minder dan 1 procent) van de mutaties die het succesvolst zijn gebleken. Het raakt aan de kern van waarom evolutie zo mooi is. Zonder vooropgezet plan, en met veel toevalligheden, kan na verloop van tijd iets bijzonder fraais en ingewikkelds ontstaan.

Een tweede misverstand is dat we vaak denken dat de mens zich als soort al heel lang apart en individueel ontwikkelt en dat daardoor de verschillen met andere diersoorten groot zijn. Dat is niet zo. In evolutionair opzicht bestaat de mens nog maar net, en de verschillen met sommige andere soorten (zoals chimpansees en bonobo’s) zijn klein. De tijd dat chimpansees en mensen zich gescheiden van elkaar ontwikkeld hebben is maar een fractie van de tijd die onze gezamenlijke voorouder erover deed om te worden wat hij was. We lijken veel op andere dieren, meer dan we denken.

Dat soorten op elkaar lijken, komt niet alleen door de korte tijd waarin soorten zich apart van andere soorten ontwikkelen, maar het is ook simpelweg een gevolg van de manier waarop evolutie werkt. Nogmaals, er is geen ontwerp. Als er tijdens de evolutie een nieuwe soort wordt ontwikkeld, gaat er niemand aan een tekentafel zitten om eens te kijken hoe zo’n soort er het beste uit kan gaan zien. Een heel belangrijk besef is dat evolutie nooit opnieuw begint. Een nieuwe soort ontstaat uit een bestaande soort waaraan één of twee nieuwe onderdelen zijn toegevoegd. Die nieuwe onderdelen (eigenschappen of mutaties) kunnen ervoor zorgen dat zo’n nieuwe soort levensvatbaar is en als dat zo is, blijven ze bestaan. Het feit dat evolutie nooit opnieuw begint, maar gebruikmaakt van bestaande soorten waar het vervolgens een nieuwe module ‘op plakt’, heeft ook een belangrijke consequentie die in dit hoofdstuk centraal staat: modules en eigenschappen die we terugvinden bij dieren die heel verschillend van ons zijn (vissen, om maar een voorbeeld te noemen) heeft de mens ook! Het ligt allemaal diep begraven onder een hoop nieuwe, fancy onderdelen natuurlijk, maar het zit er allemaal nog wel.

Ziendoen

Kijk maar eens naar de afbeelding op de volgende bladzijde. Je ziet een school vissen, verder niets bijzonders. Maar probeer er eens naar te kijken als onderzoeker. Is er iets wat opvalt?

School vissen

De vissen doen allemaal hetzelfde. Ze zwemmen allemaal dezelfde kant op. Het is een patroon dat je vaak ziet in een school vissen. Ze lijken zich allemaal tegelijk dezelfde kant op te bewegen, alsof ze allemaal op afstand bestuurd worden door dezelfde persoon. Dat is natuurlijk niet zo.

Wat gebeurt is het volgende. Als een vis een andere vis een beweging ziet maken, doet deze automatisch exact hetzelfde. Er is een ‘een-op-een’-relatie tussen waarneming en gedrag. Iets zien leidt er altijd toe dat je datzelfde ook doet. Een vis ziet een andere vis naar rechts zwenken en doet dat ook. Ze doen het echter zo razendsnel, dat het voor ons lijkt alsof ze het tegelijk doen, maar dat is niet zo. Je ziet dit verschijnsel veel als je erop let. Als een grote groep vogels aan het schrikken wordt gemaakt, bijvoorbeeld omdat er iemand naartoe rent, zie je soms dat ze allemaal min of meer tegelijk opvliegen. Komt dat dan omdat al die vogels de rennende persoon zien en voor hem vluchten? Nee, één of misschien twee vogels zien de rennende persoon; de andere vogels imiteren gewoon het gedrag van de eerste vogels.

De vraag is of dit bij mensen ook zo is. Hebben mensen ook zo’n directe relatie tussen waarneming en gedrag die ervoor zorgt dat we elkaar imiteren? Naar aanleiding van de eerder beschreven evolutionaire geschiedenis van mensen zou je verwachten dat je van dat ‘vissen- en vogel-gedrag’ nog wel wat terug zou kunnen vinden. Het idee van een directe relatie tussen waarneming en gedrag is al lang bekend, maar werd in eerste instantie vooral gezien als een primitieve, dierlijke eigenschap die we bij mensen niet terug zouden kunnen vinden. Buytendijk, een Nederlandse wetenschapper, beweerde ooit (in 1922) het volgende: ‘Bij ons zelf kunnen wij bemerken dat het waarnemingsproces onafhankelijk kan optreden van eene bepaalde handeling. Bij het dier is dit echter niet het geval; datgene wat tot waarneming komt, heeft tevens eene beteekenis voor eene bepaalde handeling of liever de impuls tot eene bepaalde handeling in zich.’

Buytendijk had gelijk met zijn uitspraak over dieren, maar voor mensen reserveerde hij een speciale rol. Het zal met de tijdgeest te maken hebben gehad, maar was zijn uitspraak over de onafhankelijkheid tussen waarneming en gedrag bij mensen terecht? Nou, ja en nee, zoals we zullen zien.

De meesten zullen het volgende voorbeeld herkennen. Je maakt met een aantal mensen een lange autorit of een lange treinreis. Na enige tijd word je moe en er ontstaat een wat landerige sfeer. Op een gegeven moment gaat een van de reizigers gapen… en binnen een paar minuten gaapt iedereen! Sterker nog, aangezien iedereen gaapt, kun je ook niet meer stoppen. Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je concluderen dat mensen elkaar wel degelijk imiteren, niet omdat ze dat willen doen, maar gewoon automatisch.

Het aardige is dat we dit ook op een heel indirecte manier doen. Als je naar een voetbalwedstrijd kijkt, kun je soms ineens merken dat je een beetje met de spelers meebeweegt. De schrijver Henk Hofland noemde dit ‘ziendoen’, en dit dekt de lading erg goed. We doen wat we zien. Hofland beschreef het als volgt: ‘Wie wel eens als toeschouwer bij een autorace is geweest, weet wat hem overkomt als hij weer naar huis rijdt. Iedereen heeft de “loden voet” gekregen, iedereen doet bochtenwerk.’ Iedereen kan zulk imitatiegedrag bij zichzelf herkennen. Ikzelf fiets vaak harder naar mijn werk tijdens de drie weken per jaar dat de Tour de France gereden wordt. Ook heb ik de neiging het accent van anderen over te nemen. Na enkele dagen in Schotland wordt mijn uitspraak van het Engels vanzelf Schotser, maar in de Verenigde Staten ‘veramerikaanst’ mijn Engels.

De voorlopige conclusie is dat wij mensen, net als vogels en vissen, elkaar ook imiteren. Dit gebeurt onbewust en onbedoeld. We doen het niet omdat we het willen doen; het gebeurt gewoon. Net als bijvoorbeeld de menselijke capaciteit om taal te leren zit de neiging om te imiteren ‘ingebakken’ in ons systeem. Later in dit hoofdstuk zullen nog vele voorbeelden van spontane, onbewuste imitatie volgen, waarbij ook onderstreept wordt hoe enorm belangrijk onze neiging tot imiteren is voor een soepele en prettige omgang met anderen. We bespreken nu eerst hoe het komt dat we zoveel imiteren.

Denkdoen

Om de vraag te kunnen beantwoorden waarom we zoveel imiteren is het belangrijk om eerst een heel algemene vraag te stellen. Hoe ontstaat gedrag? Wat gebeurt er in onze hersenen wanneer we iets doen? Wat gebeurt er wanneer we besluiten een biertje te pakken uit de koelkast, of wanneer we onze jas aandoen voordat we naar buiten gaan? Een heel fundamentele vraag over gedrag (die ook weer in hoofdstuk 8 aan de orde komt) is de volgende: is gedrag altijd het gevolg van een bewuste ‘beslissing’ of niet? Wanneer ik een biertje neem, neem ik dan altijd eerst de bewuste beslissing om een biertje te nemen, of werkt het niet zo? William James, een van de invloedrijkste psychologen ooit, vroeg zich het volgende af: ‘Is the bare idea of a movement’s sensible effects its sufficient mental cue, or must there be an additional mental antecedent, in the shape of a fiat, decision, consent, volitional mandate, or other synonymous phenomenon of consciousness, before the movement can follow?’ Dit is een buitengewoon fundamentele vraag. Is het voor het ontstaan van gedrag genoeg om eraan te denken of is het nodig dat je eerst een echte beslissing neemt. Is het voldoende om aan een koud biertje te denken of moet je echt bewust beslissen dat je een biertje wil drinken?

Intuïtief denken de meeste mensen waarschijnlijk dat je een echte beslissing nodig hebt. Je doet niet zomaar iets zonder eerst te beslissen. James had echter een ander idee. Hij ging ervan uit dat gedrag vaak ontstaat, alleen maar omdat we eraan denken. Net als er een directe relatie is tussen waarneming en gedrag, is er ook een directe relatie tussen denken en gedrag. Behalve ‘ziendoen’ heb je ook ‘denkdoen’, en de wetenschappelijke term daarvoor is ‘ideomotorisch gedrag’. Als je fietst, hoef je niet te beslissen om harder te fietsen. Denken aan sneller fietsen is genoeg. Zo ook met een biertje: de gedachte aan een biertje is vaak genoeg om naar de koelkast te lopen om een biertje te pakken.

De directe relatie tussen denken en gedrag kunnen we bij onszelf demonstreren met een eenvoudige oefening. Het aardige van dit voorbeeld is ook dat het laat zien dat een effect waar sommigen occulte en idiote verklaringen voor hebben, gewoon wetenschappelijk verklaard kan worden (zie ook hoofdstuk 8). Doe het volgende. Pak een halsketting. Het gaat het best als het een dunne ketting is, met een hangertje dat niet te licht is, en ook niet te zwaar. Pak nu de ketting bij het sluitinkje tussen duim en wijsvinger. Het hangertje hangt nu naar beneden. Wacht nu even totdat de ketting bijna stil hangt. Doe nu het volgende: denk aan een bepaalde richting waarin de ketting zou kunnen bewegen (bijvoorbeeld van links naar rechts, of naar je toe en van je af). Denk consequent aan één bepaalde richting en houd dit minimaal tien seconden vol.

Is het gelukt? Bij zo’n driekwart van de mensen die dit probeert, gaat de ketting al snel in de richting bewegen waaraan ze op dat moment denken. U heeft geen magische krachten, u bent niet paranormaal begaafd, en uw hersenen bezitten geen buitengewone gaven om dingen op afstand te besturen. Het is een voorbeeld van ideomotorisch gedrag. Omdat je aan een bepaalde richting denkt, sturen de spiertjes in je vingers de ketting in die bepaalde richting. Dit gebeurt zo subtiel dat je het niet doorhebt, maar het zijn wel degelijk je eigen spieren. Als een ander de ketting vasthoudt terwijl je aan een bepaalde richting denkt, werkt het natuurlijk niet.

Hoe komt het nu dat zowel waarnemen als denken zo’n directe invloed heeft op gedrag? Gedrag wordt gerepresenteerd in de hersenen. De handeling om ‘naar de koelkast te lopen’ is gerepresenteerd en om inderdaad naar de koelkast te lopen moet die representatie, in technische termen, ‘geactiveerd’ worden. Twee dingen zijn nu belangrijk. Ten eerste is de activatie van een representatie van gedrag voldoende om ook de daadwerkelijke motorprogramma’s te activeren. Motorprogramma’s zijn die hersengedeelten die onze spieren aansturen en daarmee verantwoordelijk zijn voor echt gedrag. Kort gezegd, het activeren van een representatie van gedrag is voldoende voor gedrag. Ten tweede is het belangrijk te beseffen dat het activeren van zo’n gedragsrepresentatie op verschillende manieren kan plaatsvinden, en het maakt niet zoveel uit hoe dat gebeurt. Laten we ‘naar de koelkast lopen’ als voorbeeld nemen. Hoe wordt zo’n representatie geactiveerd?

1. Het kan geactiveerd worden door waarneming. Als je iemand naar de koelkast ziet lopen, activeert dat jouw representatie om naar de koelkast te lopen.
2. Het kan geactiveerd worden door denken. Als je aan de goed gevulde koelkast denkt, kun je de representatie om naar de koelkast te lopen activeren.
3. Het kan het gevolg zijn van een echte beslissing. Je kunt denken: en nu ga ik naar de koelkast lopen om iets lekkers te pakken, en dat activeert uiteraard de representatie om naar de koelkast te lopen.

Het is belangrijk te beseffen dat het, nogmaals, niet uitmaakt hoe zo’n gedragsrepresentatie geactiveerd wordt. Of dat nu via waarneming gaat of nadat er aan gedacht is, dat doet er niet toe. Je zou kunnen zeggen dat het brein er alleen maar in geïnteresseerd is of een representatie geactiveerd is, en niet hoe dat gebeurde. Waarnemen en denken doen dus tot op zekere hoogte hetzelfde: ze zorgen automatisch voor corresponderend gedrag. Je ziet iets en doet het, en je denkt iets en doet het.

Het gevolg is dat een groot gedeelte van ons gedrag volledig onafhankelijk is van bewuste processen. Natuurlijk, soms doen we iets nadat we het gevoel hebben dat we het bewust besloten hebben (in hoofdstuk 8 gaan we hier verder op in), maar heel vaak doen we dingen zonder bewuste beslissing. We doen ze gewoon omdat we iets zien of even aan iets denken.

Deel dit artikel

Facebook
Twitter
LinkedIn

Downloading new knowledge

Mis geen waardevolle inzichten meer! Schrijf je in en ontvang artikelen en andere informatie over de psychologie van gedragsverandering, ons perspectief op gedrag, beïnvloedingstechnieken, best-practices en nog veel meer.

Je kunt je op elk moment weer afmelden. Wij gaan zorgvuldig met je emailadres om en zullen nooit spam versturen. Bekijk ook onze privacyverklaring.

Reacties

0 reacties

  1. Hallo,
    Altijd fijn om op een begrijpelijke manier hier iets over te kunnen lezen. Ik leer er altijd weer iets van.
    Alleen de uitspraken over het geloof snap ik niet in deze context. Ik ben zelf niet gelovig. Het noemen van de schepping lijkt mij voldoende. Volgens mij voegt een waardeoordeel niets toe aan dit artikel.
    Groet Helene

  2. Leuke intro voor het geval je niet doorhebt(had) hoe de mens in elkaar kan steken. Echter dit is een benadering van gedrag, zo zijn er nog wel meer theorieën waarom dingen zijn zoals ze zijn. De waarheid ligt meestal wel ergens in het midden.

  3. Slecht stukje. Mensen die geloven in God worden gewoon neergehaald en belachelijk gemaakt. De auteur had dit stukje achterwege kunnen laten wanneer het aankomt op positieve gedragsverandering om iedereen in zijn waarde te laten.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *